'Suikerspin' - het zoete symbool van de Vlaamse kermis - is de titel van de nieuwe roman van Erik Vlaminck, waarin hij enkele generaties foorkramers volgt. Het eerste hoogtepunt van het literaire najaar.
Erik Vlaminck gooide hoge ogen met een zesdelige romanreeks waarin hij teruggrijpt naar zijn eigen familiegeschiedenis. Suikerspin is niet autobiografisch, hoewel er een schrijver opduikt die het verhaal van een familie van foorkramers wil optekenen.
Vlaminck laat Arthur van Hooylandt aan het woord, telg uit een geslacht van 'forains'. In het sappigste Vlaams vertelt hij over zijn leven en hoe dat leven hem regelmatig een hak heeft gezet. In beeld komt ook zijn voorvader Jean-Baptist, die aan het begin van de vorige eeuw een kraam met 'fenomenen' uitbaatte: een vrouw met baard, de kleinste man ter wereld, en als triest hoogtepunt, de Siamese tweeling Anastasie en Joséphine.
'Ik heb altijd een fascinatie gehad voor de kermis', zegt Erik Vlaminck. 'Dat decor van de foor wilde ik altijd al gebruiken voor een boek. In mijn geboortedorp Kapellen stond de kermis recht voor onze deur. De foorkramers kwamen bij ons naar het toilet omdat zij in hun woonwagens nog geen wc hadden.'
Lees verder
Erik Vlaminck gooide hoge ogen met een zesdelige romanreeks waarin hij teruggrijpt naar zijn eigen familiegeschiedenis. Suikerspin is niet autobiografisch, hoewel er een schrijver opduikt die het verhaal van een familie van foorkramers wil optekenen.
Vlaminck laat Arthur van Hooylandt aan het woord, telg uit een geslacht van 'forains'. In het sappigste Vlaams vertelt hij over zijn leven en hoe dat leven hem regelmatig een hak heeft gezet. In beeld komt ook zijn voorvader Jean-Baptist, die aan het begin van de vorige eeuw een kraam met 'fenomenen' uitbaatte: een vrouw met baard, de kleinste man ter wereld, en als triest hoogtepunt, de Siamese tweeling Anastasie en Joséphine.
'Ik heb altijd een fascinatie gehad voor de kermis', zegt Erik Vlaminck. 'Dat decor van de foor wilde ik altijd al gebruiken voor een boek. In mijn geboortedorp Kapellen stond de kermis recht voor onze deur. De foorkramers kwamen bij ons naar het toilet omdat zij in hun woonwagens nog geen wc hadden.'
'Een ander vertrekpunt was dat ik in een oude krant las over een Siamese tweeling die te kijk stond op de kermis in Diest. De helft van de tweeling was schielijk overleden. Zelfs de dokters zaten toen met de handen in het haar, want wat moest er gebeuren met de nog levende andere helft? Ik vond dat een fascinerend gegeven.'
Voor elk kind heeft de dorpskermis tegelijk iets wonderbaarlijks en mysterieus.
Erik Vlaminck: 'Ik zoek mijn onderwerpen niet ver van mijn bed. Ik kijk graag terug naar een voorgoed verdwenen wereld, niet vanuit valse romantiek of nostalgie. Een kermis is een boeiende biotoop waarin echte karakterkoppen rondlopen, uitstekend materiaal dus voor een schrijver. Bovendien speel ik graag met taal. Zo iemand als Arthur gebruikt geen standaardtaal. Het is een hele zoektocht naar de juiste verteltoon.'
Heeft u veel research gedaan voor deze roman?
'Ik ben een halve maniak als het op research aankomt. Ooit ben ik bij een film, nota bene Blueberry Hill van Robbe de Hert, opgestapt omdat de nummerplaten op de auto's niet klopten. Alles moet kloppen. Ik blader heel graag door oude kranten uit de tijd waarin mijn verhalen zich afspelen. Als ik schrijf dat een zekere Adrien Kranskens in 1908 de Grote Scheldeprijs heeft gewonnen, dan heb ik dat uit een krant van toen. Ik heb gepraat met foorkramers.'
'En als ik een Siamese tweeling opvoer, wil ik alles over dat soort mensen te weten komen. Ik ben erachter gekomen dat Siamese tweelingen in die tijd amper overleefden. Vaak was een van de twee mentaal gehandicapt. Dat kwam meestal door zuurstoftekort bij de geboorte. Ook in mijn boek is de ene slechts een aanhangsel van haar zus. Maar wat mij vooral boeide was hoe dat soort mensen op de kermis terechtkwamen en hoe die fenomenen werden geëxploiteerd door de foorkramers.'
De 'fenomenen' op de foor zijn verdwenen.
'Tot aan de Eerste Wereldoorlog vond je ze op elke kermis. Een prettig leven hadden die mensen niet. De foorkramers die dergelijke fenomenenbarakken uitbaatten, waren eigenlijk pooiers. En de mensen die daar tentoongesteld werden waren de laatste lijfeigenen. Ze hadden geen rechten en werden soms op een gruwelijke manier uitgebuit.'
Ik heb de indruk dat de dorpskermis terug opleeft.
'Die indruk heb ik ook. Een paar decennia geleden leek het alsof de dorpskermis zou verdwijnen omdat die attracties te duur en te oubollig werden. Maar een foor is meer dan een ritje op een kindermolen of een schietkraam. Het is een van die zeldzame gelegenheden waarbij het hele dorp nog eens uitloopt en waarbij je vrienden van vroeger treft en met hen een pint drinkt. Mensen hunkeren naar sociaal contact en een foor is daarvoor een ideale gelegenheid. Tegelijk heeft elke kermis iets nostalgisch. Het doet volwassenen terugdenken aan hun eigen kindertijd terwijl hun kroost zich amuseert in de botsautootjes. Daarom zullen kermissen nooit verdwijnen.'
Verberg tekst